Boekoriëntatie: De kinderen begrijpen de indeling van een boek, het lezen van voor naar achter. Daarnaast
weten ze dat de plaatjes bij de tekst horen en dat een verhaal een opbouw heeft. Ze kunnen aan de hand van de omslag van het
boek het verhaal al raden. Ook kunnen ze vragen beantwoorden over het boek en weten ze dat deze vragen je helpen het verhaal
beter te kunnen volgen.
Verhaalbegrip: De kinderen kunnen als ze een deel van het verhaal gehoord hebben, voorspellen wat er gaat
gebeuren. De kinderen weten dat een verhaal is opgebouwd uit een situatieschets (informatie over wie, waar en wanneer) en
een episode (een probleem dat wordt opgelost). Ook kunnen ze het verhaal naspelen of vertellen met of zonder plaatjes als
ondersteuning.
Functies van geschreven taal: De kinderen weten dat teksten bedoeld zijn voor communicatie. Ze weten ook
dat pictogrammen en logo's vertaald kunnen worden in taal. Ze kennen het onderscheid tussen lezen en schrijven. Daarnaast
weten ze dat alle tekens mogelijkheid bieden tot communicatie.
Relatie tussen gesproken en geschreven taal: Kinderen weten dat gepraat opgeschreven of opgenomen kan
worden en omgekeerd, dat geschreven woorden omgezet kunnen worden in klank. Kinderen kunnen woorden lezen en schrijven als
geheel (bijvoorbeeld namen).
Taalbewustzijn: De kinderen kunnen woorden in klankgroepen of "klapjes" verdelen en woorden in zinnen
onderscheiden. Ze kunnen klanken herkennen met behulp van begin- en eindrijm. Kinderen kunnen letters (fonemen) als kleinste
klankeenheden onderscheiden.